Stoomlocomotieven van de Belgische spoorwegen |
Type 1 |
|
Menu - Rollend materiaal | ||
Niet meer in commerciële dienst sinds 1958. Locomotief 1.002 wordt statisch bewaard. |
||
De bewaarde 1.002 opgesteld in het museum van CFV3V te Treignes. Locomotief 101 na zijn eerste proefrit te Tubize begin 1935. |
|||
Algemeenheden | |||
Nummerlijst Nummering : 1.001 - 1.035 Bouwtype : Pacific Fabrieksvoorsteling Type 1: |
|||
Bouwjaar As indeling Trekkracht |
> > t |
1935 4-6-2 of 2C1 17,319 |
|
Mechanisme | |||
Aantal Cilinders Cilinder diameter - hoge druk (d) Cilinder diameter - lage druk (d²) Zuigerslag Drijfwiel - diameter Draagwiel bogie vooraan- diameter Draagwiel bissel achteraan - diameter Radstand Minimum boogstraal |
> mm mm mm mm mm mm m m |
4 420 Geen 720 1980 900 1067 11,450 - |
|
Ketel | |||
Druk (p) Type vuurhaard Roosteroppervlakte Roosterlengte Roosterbreedte Verwarmingsoppervlak vuurhaard (V) | bar > m² m m m² |
18 Crampton 5 2,275 2,2 17,32 |
|
Pijpenbundel | |||
Diameter kleine vlampijpen Aantal Oppervlakte Diameter grote vlampijpen Aantal Oppervlakte |
mm > m² mm > m² |
50/55 131 123,40 128/137 38 91,66 |
|
Totale oppervlakte kookpijpen Totaal verwarmingoppervlak (S) Oververhittingspijpen - diameter Oververhittings oppervlak (S1) |
m² m² mm m² |
2,40 234,78 30,5/38 111,70 |
|
Ketelromp | |||
Gemiddelde diameter Dikte |
mm mm |
1800 18 |
|
Vuurhaard | |||
Dikte van de mantel Plaatdikte van de topplaat Plaatdikte van de achterkant en zijkanten Dikte van de pijpenplaat Dikte van de rookkast pijpenplaten |
mm mm mm mm mm |
14 en 21 17 17 17 a 30 25 |
|
Inhoud ketel rijvaardig Volume van de stoomkamer Oppervlak van stoomafgifte |
m³ m³ m² |
11,290 3,3 12,50 |
|
Verhouding S/G Verhouding S1/S Leeggewicht Rijvaardig gewicht Adhesiegewicht (A) Verhouding (T/A) Verwarmingskoppeling |
> > t t t > > |
46,95 0,475 114,2 126 72 1/4,07 Achteraan |
|
Opmerking: |
Door nieuw gestelde exploitatievoorwaarden die onder andere voorzagen in het slepen van internationale treinen en bloktreinen tussen Oostende en Brussel, Brussel en Luik met rittijden die bepaald waren op een constante snelheid van 120 km/h op de vlakke lijngedeelten met een last van 400t en dit zowel in de winter als in de zomer periode, had men nood aan locomotieven met een groter vermogen dan het type 10. Hiervan beschikte men slecht over 49 locomotieven die reeds 22 jaar in dienst waren. Tevens moest deze nieuwe locomotief de lange internationale treinen met dubbele tractie op de lijn naar Luxemburg kunnen verzekeren. De aerodynamische eigenschappen die deze locomotief daarvoor moest hebben werd door de heren Notesse en Chantrell bestudeerd toen ze op studiereis waren eind 1933 bij de London Midland and Scottisch railway. Om verdere nodige technische kennis op te doen werden er in april 1934 proefritten tussen Brussel en Oostende, Brussel-Luik en Brussel-Arlon uitgevoerd met de nieuwe “Superpacific" van de Compagnie du Nord. Voor de bouw van de eerste reeks locomotieven type 1 werd er een samenwerkingsvennootschap opgericht tussen verscheidene Belgische constructeurs, zijnde Cockerill, Tubize en Haine-St-Pierre. Dit eerste vennootschap of consortium werd « Consortium Belge pour la Construction des locomotives » genoemd. De verdere studie van deze locomotief werd toevertrouwd aan de studiedienst van het bedrijf Tubize en dit onder toezicht van hoofdingenieur Dhr. R. Notesse De raad van beheer van de spoorwegen betekende tijdens een zitting van 5 mei 1937, die eerder op 11 december 1936 werd uitgesteld, uiteindelijk een bestelling van een eerste schijf van 20 locomotieven voor een bedrag van 1,5 miljoen Belgische frank per locomotief en 245.000 Belgische frank per tender. Bij de bestelling van de tweede schijf locomotieven werden er enkele technische aanpassingen uitgevoerd zijnde:
De eerste locomotief type 1 die de ateliers van het Consortium verliet werd op 28 februari 1935 in dienst genomen. Zij werd gevolgd door de locomotief 104 en 105. Deze laatste werd aan de stelplaats van Brussel-Zuid toegekend. Locomotief 103 was op 3 april klaar en werd zeer zorgvuldig afgewerkt om de technische vaardigheid van de constructeurs op een Tentoonstelling te Brussel in 1935 te tonen. In 1937 werd er een nieuw consortium opgericht waarbij de bedrijven Anglo-Franco-Belge te La Croyère en Energie te Marcinelle zich aansloten bij het reeds bestaande consortium. Naarmate de locomotieven de fabriek verlieten en in dienst kwamen werden er 35 locomotieven toegewezen aan Brussel-Zuid, Schaarbeek, Oostende en Stockem. In 1938 sleepten deze locomotieven tijdens de zomer treinen van 600t in 75 minuten tussen Oostende en Brussel-Noord en Brussel-Noord en Luik. Tussen Brussel-Zuid en Bergen in 38 minuten en treinen van 500t tussen Brussel-Noord en Arlon in 3 uur. Het eerste uitdoven van de "Pacific" type 1 stoomlocomotief begon in 1962 door de geleidelijke indienststelling van de elektrische locomotieven type 200 te Schaarbeek, die de 10 bestaande diensten in dubbele ploegen van Brussel-Zuid, in de eerste maanden van 1962 tot 5 hadden herleid. In een nota van november 1959 staat te lezen dat de locomotieven 1.010, 1.015, 1.020 en 1.027 die buiten dienst zijn en zich in slechte staat bevinden, en dat deze verschroot zullen worden door de invoering van de Dieseltractie. De ketels van de locomotieven 1.017 en 1.025 moesten worden hergebruikt. Informatiebron : XVIII REGISTER VAN DE LOCOMOTIEVEN VAN DE NMBS 1926-1967 - Département materieel - door: Ir. J. VANDENBERGHEN |